Textualis

Naamgeving    Algemene kenmerken    Lettervormen

Naamgeving

Letterlijk betekent littera textualis 'boekschrift'. Binnen de door Lieftinck 1954 ontworpen classificatie van gotische schriften onderscheidt de textualis zich op basis van de volgende kenmerken van de littera cursiva en littera hybrida: (1) de kleine letter a is (in enigerlei vorm) in twee verdiepingen; (2) de b, h, k en l hebben bovenaan (hoogstens) een aanzet van links; de stokletters zijn met andere woorden lusloos; en (3) de f en lange s eindigen op de schrijflijn, (in de noordelijke textualis) met voetjes naar rechts, net als m en n.

          langhe hebben ghedragen
   al onsen daghen

Lieftincks textualis valt in de kubus van Gumbert onder categorie T:

Algemene kenmerken

De littera textualis heeft zich ontwikkeld uit de laatkarolingische minuskel. De basiskenmerken ervan zijn al aanwezig in een stijl die pregotisch genoemd wordt. Deze komt rond 1120 tot wasdom in Noord-Frankrijk en het Normandische Engeland.
De volgende tendensen kenmerken het stadium van de pregotiek: strekking, breking en een tendens gelijke voetjes te maken aan elk letterdeel dat loodrecht op de schrijflijn staat (stokken en pootjes).

Voor het hiernavolgende is onder andere gebruik gemaakt van Gumbert 1999, p. 32-34 en Derolez 2003, p. 56-71.

Strekking

De Karolingische minuskel laat een breed, vierkant letterschema zien; het totaalbeeld van de beschreven pagina wordt bepaald door de afzonderlijke regel met de volle rondingen van de letters b d e g h o p en de bogen in de letters m n u.
Ten grondslag aan het proces van gotisering ligt een verticaal stijlprincipe, waarbij een toenemende tendens tot versmalling van de afzonderlijke letterdelen en letters, en een sterke opwaardering van de middenzone zijn waar te nemen; uitstekende stokken en staarten zijn relatief ingekort; ronde letterdelen worden ovaal. Deze verschijnselen zijn al in toenemende mate te herkennen in de laatkarolingische schriften, die een overwegend steiler, samengedrongen of hoekig karakter hebben. Deze ontwikkeling begint al in de tiende eeuw in België en Noord-Frankrijk. Verder kan gewezen worden op de vorming van hoekig aangezette lijnvormige op- en neerhalen, spatelvormig versterkte bovenschachten (i.p.v. knotsvormige schachten, zonder haarlijntjes) en het oprichten van de rug van de unciale a, die iets boven de buik uitsteekt (zie kubus van Gumbert onder categorie K).

Gesteld kan worden dat het pregotische schrift in vele gevallen zwaarder, zwarter wordt door het gebruik van een bredere pen waarvan de schrijfpunt, in verhouding tot de beoogde lettergrootte, breder gesneden is dan voorheen. Hierdoor wordt het contrast tussen de zware schaduwlijnen en de fijnere haarstrepen groter; het accent komt te liggen op de verticale penhalen.

De verdere letterversmalling en de tendens compacter te schrijven brengen, zoals Gumbert het formuleert, 'een scherpere tekening van de lettervormen mee, met name een scherpere lijnvoering in de gebogen lijnen, bijvoorbeeld in de bogen van m n, waardoor scherpere hoeken ontstaan'. Dat brengt ons bij het verschijnsel breking.

Gotische breking

De zogenaamde gotische breking treedt op wanneer ronde letterdelen, zoals de halve bogen van m n u, uit afzonderlijke pennenstreken hoekig zijn opgebouwd. Daarnaast is er de wat complexere schachtbreking op de schrijflijn. Dit verschijnsel dient bestudeerd te worden in samenhang met de horizontaal of scherphoekig aangezette haaltjes waarop de stokken en pootjes in de laatkarolingische schriften deels eindigden; deels waren de ondereinden stomp of afgeschuind. Vanaf het stadium van de pregotiek worden de schachten vaak stomphoekig naar recht onderen gebogen of geknikt. Hierdoor krijgen ze een hoekige vorm, die redelijk precies overeenstemt met de breder uitgevoerde schuine letteraanzetjes aan de bovenkant van de schachten.

De geprononceerde ritmiek van het pregotische schrift

De ontwikkeling van het pregotische schrift laat een groeiende tendens zien om de ondereinden van m n r i, later ook f en lange s, op de regel naar rechts om te buigen, dat wil zeggen ze systematisch gelijkmatig met voetjes op de schrijflijn te breken. Zie bijvoorbeeld de pootjes van de m, n en i en de schachten van de lange s in de hiernavolgende schriftvoorbeelden:

  (Lat. annos sequentes. sic)   laatkarolingisch
  (Lat. armis)      (sonitus)   pregotisch

Daarnaast brengen dunne haarlijntjes verbindingen tot stand tussen de letters van een woord, en de toppen van de stokken en pootjes worden bij de meeste letters op dezelfde wijze gebroken als de ondereinden. Deze vormdetails ondersteunen wat Gumbert typeert als 'de geprononceerde ritmiek van het pregotische schrift'.

De eenvoudige breking ontwikkelt zich verder tot de gotische dubbele breking. Deze wordt door Schneider 1999, p. 29 als volgt uitgelegd:

Een bovenboog wordt niet alleen op het hoogte punt uit twee pennenstreken hoekig samengesteld, maar ook de tweede, schuine neerhaal wordt op zijn beurt hoekig aan de navolgende schacht gezet, en deze verticale schaduwlijn zelf vertoont een lichte naar binnen gekeerde welving of draai, waardoor de spitse brekingshoek scherper uitkomt; de rechte schuine neerhaal krijgt zo de vorm van een op de spits geplaatste ruit of vierhoek. Deze zogenaamde Quadrangeln komen ook voor aan het ondereind van de schachten. Ze zijn als gelijkmatig op elkaar afgestemde letteraanzetjes en voetjes kenmerkend voor het volgroeid gotisch boekschrift op het hoogste kalligrafische niveau, de littera textualis formata:

  (doen mijn lippen)

Regionale verschillen

In Italië werd de pregotische stijl nooit overgenomen. Het typische Italiaanse schrift van de twaalfde eeuw is volgens Gumbert 'veeleer een royaal brede stilering van de Italiaanse versie van het laatkarolingische schrift, zwarter dan eerder gebruikelijk, maar nooit zo steil en smal als in Frankrijk, ook niet zo zwaar (er blijft veel meer lucht zowel binnen als tussen de regels), en niet met gelijkgevormde voetjes en scherpe bochten geritmeerd.'
Ook in Duitsland (een ruim begrip) wordt, aldus Gumbert, 'de nieuwe Franse stijl niet overgenomen; ook daar blijft men vasthouden aan de Duitse, vooral Zuid-Duitse stijl van laatkarolingisch schrift, die in de elfde eeuw gevormd was en onder de nietszeggende aanduiding "schrägoval" bekend staat. Ook deze stijl is zwart, en evenals het Franse pregotisch steil; maar het "gebroken" effect van het pregotisch ontbreekt. Het is pas in de tweede helft van de eeuw dat modernere stijlelementen de Rijn beginnen over te trekken.'

Nieuwe lettervormen

De schriftontwikkeling laat in de dertiende eeuw een consequente voortzetting zien van tendensen die in de periode ervoor waargenomen kunnen worden. Het voornaamste verschil tussen de littera pregothica en de noordwestelijke textualis is dat het laatste schrift meer in elkaar geschoven, compacter is. Vgl. Engelhart/Klein 1988, p. 199-200 en 159-160:

'Het samenspel tussen kleinere lettertekens en de breed versneden pen heeft tot gevolg dat er minder ruimte tussen de letters binnen een woord ontstaat: de schrifttekens gaan elkaar raken. Eerst vormen de voetjes verbindende elementen tussen de letters. Vervolgens gaan ook andere naar rechts uitstekende letterdelen de erop volgende letter raken, zoals het bovenste deel van de c en het oortje van de g. Dit heeft consequenties voor twee lettervormen. De combinatie cl is nu niet meer te onderscheiden van de rechte d. Onder andere hierdoor verdwijnt de rechte vorm ten gunste van de ronde d. Vanaf circa 1300 komt de rechte d normaal gesproken niet meer voor. Een andere letter die zich wijzigt is de h. Het tweede pootje werd immers boogvormig uitgevoerd, maar door de letterversmalling en de vorming van een voetje aan de stok ging de h te veel op een b lijken. Men zou de dreigende verwarring hebben opgelost door het tweede pootje van de h tot onder de schrijflijn te verlengen. Deze ontwikkeling kan mede beïnvloed zijn door de ver onder de regel verlengde h-boog van de oorkondenschriften.'

  (Lat. homicida)   laatkarolingisch (ca. 1100)

   (Lat. triumphantes)      (Lat. id esse)   pregotisch

  (god onse here)   textualis

'Een gevolg van de gelijkvormige uitvoering van de pootjes is dat de i (die tot dan toe geen punt heeft) naast een andere i, of naast een m, n of u, leesmoeilijkheden kan opleveren. Vanaf circa 1300 zien we dan ook dat de i geaccentueerd wordt (i of ii). Eerst in posities waar verwarring kan onstaan, zoals naast de genoemde letters, later consequent. Waar de twee i's naast elkaar staan zien we ook dat de tweede een staartje krijgt, dat onder de schrijflijn doorgaat: de j is ontstaan. De j heeft zich dus rond 1100 gevormd en is niets anders dan een andere schrijfwijze voor de i, die in bepaalde posities gebruikt wordt om verwarring te voorkomen. (...)
Er is nog één letter die zich in de Gotische periode definitief gevormd heeft: de ta>. Tot in de Karolingische tijd wordt deze geschreven met een stok die min of meer c-vormig is en niet boven de dakstreep uitsteekt. In het Gotisch verschuift de dekstreep om nog onbekende redenen naar rechts. Hierdoor is het verschil tussen c en t praktisch weggevallen. De oplossing is gevonden in het verlengen van de stok tot boven de dwarsstreep.'

  (Lat. dimitte)      (odii meditatione)

  (ghelijct ic)

Rondboogverbindingen

Als het formele kenmerk van het gotische schrift wordt een speciaal soort ligatuur beschouwd, die rondboogverbinding genoemd wordt. Vgl. Engelhart/Klein 1988, p. 161-162:

'Daar waar ronde letterdelen van twee opeenvolgende letters elkaar raken, is een speciale oplossing gevonden om de economie van het schrijven te vergroten: het afsluitende ronde letterdeel van de ene letter wordt gecombineerd uitgevoerd met het beginnende ronde letterdeel van de tweede letter. Voorlopers van deze letterverbindingen zijn twee lettercombinaties, die officieel geen rondboogverbinding genoemd mogen worden, omdat het verbonden letterdeel van de tweede letter recht is. Het zijn de combinaties pp en bb. Al in de twaalfde eeuw worden deze letters verbonden.'

  (Lat. propter)   laatkarolingisch (ca. 1100)      (propter)   pregotisch

'Uitgaande van deze lettercombinaties worden al spoedig echte rondboogverbindingen gemaakt. De eerste letter is dan b, ronde d, h, o, p, v of y die alle (ook de v en de y) afgesloten worden door een gebogen letterdeel; de tweede letter kan dan een c, d, e, o of q zijn; deze beginnen met een boogje.
Later worden ze door overlapping van de volledig uitgeschreven letters gemaakt, met name bij de rondere schrifttypen. De oneigenlijke rondboogverbindingen blijven bestaan.'

De vorming van rondboogverbindingen past geheel binnen de esthetiek van het gotisch schrift, dat een zo gesloten mogelijk schriftbeeld nastreeft. Het verschijnsel begint aarzelend tegen het einde van de dertiende eeuw frequenter op. Vroege rondboogverbindingen doen zich het eerst voor bij de combinatie d - die in plaats van de Karolingische rechte stok een gebogen vorm had gekregen - en e, misschien omdat men door de oude de-ligatuur gewend was deze twee letters met elkaar te verbinden.

  (Lat. deinceps)   oude de-ligatuur   pregotisch

  (genade)      (hadde)   textualis

Slechts schoorvoetend volgen andere verbindingen, zoals die tussen d en o. Op den duur treden er ook andere, oneigenlijke combinaties op. Frequent zien wij de a in tweede positie verbonden met een voorgaande ronde d.

  (dorden dach)      (doen. datmen)

Daarnaast werd in de gotische periode de ronde r uit de oude or-ligatuur, die in de Karolingische tijd weer in zwang kwam, steeds algemener toegepast. Aanvankelijk na een ronde, later na elke willekeurige letter en zelfs aan het begin van een woord; alleen in handschriften die in een textualis formata geschreven zijn, komt deze vorm vrijwel uitsluitend nog na de o voor en minder vaak ook na b, p en d voor (zie onder).

Lettervormen

De schriftspecimina die hierna gegeven worden zijn soms uit andere schriften dan de textualis.

vormen van de letter a

Tot de nieuwe lettervormen van de laatkarolingische minuskel behoort de a waarvan de rug recht op de regel is komen te staan en boven de buik uitsteekt. Via een overgangsvorm, een a met een buikje en een duidelijke maar niet gesloten kop, ontwikkelde zich hieruit de zogenaamde kopjes-a, waarvan de krul boven het onderste boogje gesloten is; de overgangsvorm wordt wel hals-a of open kopjes-a genoemd.

  (Lat. palma)   pregotisch
  (als dar)   textualis

Een latere variant is de hokjes-a. In deze a zijn de boogjes van buik en kop gereduceerd tot één rechte, verticale haal; een dwarsstreepje tussen deze haal en de rug zorgt ervoor dat wij een a in twee verdiepingen krijgen.

  (was lat)      (als)

Een simpeler uit te voeren a in twee verdiepingen, die als vormvariant in de veertiende eeuw zeer gebruikelijk is, is de zogeheten buikjes-a. Van deze a is de linkerzijde als een 3 in spiegelbeeld uitgevoerd.

  (want)

Een vorm die zich in eenvoudiger Karolingische schriften had ontwikkeld, is de gereduceerde a. Bij deze a is het bovenste gedeelte geheel of vrijwel geheel weggelaten. Deze a in één verdieping, hetzij met rechte, hetzij met enigszins geknikte rug, is één van de drie kenmerken van de littera cursiva in de nomenclatuur van Lieftinck. In de textualis raakt zij vanaf circa 1320 in onze streken in onbruik. In zuidelijk Europa (Italië) raakt de textualis met a in één verdieping (E in de kubus van Gumbert) daarentegen niet uit de mode. In Middelnederlandse handschriften komen E-schriften in de vijftiende eeuw overigens weer wel voor.

  (wapene)

Uit de laatkarolingische a ontstaat tenslotte nog een andere 'gebruiksschriftvorm'. Daarin werd de pen, 'na het maken van de buik, niet van het papier gehaald, zodat de beweging vanaf de buik naar het begin van de krul aan de rug meegeschreven werd' (Engelhart/Klein 1988, p. 98).

  (hare hant)

rechte en ronde d

De reeds genoemde ronde d is al in de twaalfde eeuw in gebruik naast de karolingische rechte d (de d met loodrechte stok). In het volgroeid gotisch schrift wordt vrijwel uitsluitend van de ronde vorm gebruik gemaakt. Dat hangt samen met het voortgaand proces van gotisering, waarbij behalve de voetjes op de schrijflijn ook andere naar rechts uitstekende segmenten de erop volgende letter raken. Hierdoor was de combinatie cl niet meer te onderscheiden van de rechte d (zie boven).

oude en nieuwe vorm van de letter e

In de textualis kunnen twee vormen van de e onderscheiden worden: de oude vorm, waarin de 'kop' wordt afgesloten met een 'tong', die met groter of kleiner élan naar rechts buiten de letter wordt gestoken (zogenaamde tong-e); en de jongere vorm (inwaartse e), waarbij de kop naar links ombuigt en er geen tong-beweging naar rechts volgt (of althans daar niets van te zien is). In het laatste geval gaat het om een verandering in de ductus van de letter, i.c. een vereenvoudiging van drie naar twee pennenstreken.

  (derre)      (gheerne)

vormen van de letter g

Door de gotische breking verandert ook de g van vorm. Uit een ronde letter, met een gesloten oog en een staart die naar links dicht is, ontstaat geleidelijk een ingewikkelde, uit hoekige elementen opgebouwde letter. Daarnaast ontwikkelt zich een eenvoudiger vorm van de g, waarbij de rechterhelften van het boven- en onderdeel een doorgaande lijn, een 'rug' vormen.

  (Lat. uigiliis)  laatkarolingisch (ca. 1100)      (Lat. Signa)  pregotisch
  (got gegeuen)
  (gif)

de letter h

De ontwikkeling van de h zoals die al zichtbaar is in het pregotisch, wordt in de dertiende en veertiende eeuw voortgezet: de boog van deze letter, die in het Karolingische schrift op de regel eindigt, wordt steeds meer verlengd en gaat onder de regel naar links ombuigen (zie boven ).

rechte en ronde r

Met het verschijnsel van de rondboogverbinding gaat de ontwikkeling gepaard van een ligatuur van de ronde vorm van de r met een voorgaande letter die op een boog eindigt. Deze ontwikkeling was een systematische uitbreiding van een ligatuur van R met een daaraan voorafgaande O, die in unciaal schrift incidenteel gebruikt werd op het einde van de regel en in de Karolingische minuskel werd overgenomen. Het op een 2 gelijkende deel van de R dat de voorgaande boog niet overlapte, begon ten slotte opgevat te worden als een complete, op zichzelf staande ronde vorm van de r, zodat die ook onafhankelijk van een voorgaande boog gebruikt kon worden, bijvoorbeeld na een a; dit verschijnsel begint al sporadisch op te treden in de latere dertiende eeuw.
De combinatie o gevolgd door ronde r werd zeer veel gebruikt in de Latijnse abbreviatuur van het suffix -orum en later, al in de twaalfde eeuw, ook in de abbreviatuur van -arum.

  (Lat. unicorum suorum)   laatkarolingisch (ca. 1100)
  (Lat. arbor)   pregotisch

Om een samenkomen van boog en verticale streep zoveel mogelijk te vermijden werd, vanuit de mode van de rondboogverbindingen, de ronde 2-vormige r ook na b, ronde d, h, o, p, v en y geplaatst.

  (derde voortganc)      (prisede)

Het eindresultaat is, dat de ronde r na elke willekeurige letter en zelfs aan het begin van een woord gebruikt werd.

  (waren)      (tutrecht 'te Utrecht')      (ouer 'over')

gebruik van ronde en lange s

In de twaalfde eeuw werd het geleidelijk gewoonte om de ronde naast de lange s op het woordeinde te gebruiken. Dit gebruik van de ronde s, vrijwel uitsluitend in eindpositie, neemt in de dertiende eeuw sterk toe. Dat aan het woordeinde nog een lange s voorkomt, mag niet zondermeer als bewijs van een vroege datering gezien worden. Omgekeerd mag het voorkomen van de ronde eind-s in onze oudste handschriften niet als 'modern' worden aangezien; ronde s op eindpositie komt al heel lang voor.

vormen van de ronde s

Gumbert 1974, p. 227-228, onderscheidt in de textualis-handschriften van de Utrechtse Kartuizers uit de vroege vijftiende eeuw drie vormen van de ronde s op het woordeinde: (1) 'oorspronkelijke structuur', (2) 'officiële' s en (3) 'rug'-s. Bij de derde structuur gaat het om een kalligrafische uitvoering van een cursieve vorm, bestaande uit een L-vormige haal (de 'rug') met rechts ervan een 'kop' en een 'buik'.

  (Lat. stimulos)   oorspronkelijke structuur   (pregotisch)
  (wis es ons)      (is)   'officiële' s
  (was)      (is)   'rug'-s

de letter t

Vanaf het midden van de dertiende eeuw en vooral vanaf de veertiende eeuw steekt de schacht van de t gewoonlijk boven de dekstreep uit (zie boven), maar de letter was in het algemeen niet hoger dan de andere 'korte' letters. Omdat het horizontale streepje nu in zijn geheel rechts van de schacht geplaatst wordt, lijkt de t vaak erg veel op de letter c.

   bovenkant pagina