Overige schriften

Kubus van Gumbert    Semitextualis    Cursiva antiquior    H/C-schriften    Littera notula   

Kubus van Gumbert

Op basis van de drie door G.I. Lieftinck geformuleerde criteria voor het onderscheid tussen textualis, cursiva en hybrida (zie beginpagina) ontwierp J.P. Gumbert een vollediger, zuiver abstract model voor het klasseren van schrifttypen. De drie door Lieftinck gehanteerde formele kenmerken laten in totaal acht mogelijke combinaties toe, die binnen het systeem van Gumbert de coördinaten van een drie-dimensionale, achthoekige ruimte vormen (zie Gumbert 1976):

Semitextualis (E)

Categorie T is duidelijk geïsoleerd van de rest, dat wil zeggen schriften zijn in de veertiende en vijftiende eeuw óf zuiver T óf ze zijn dat evident niet. Aangezien Lieftincks textualis tot op grote hoogte met T samenvalt, is deze dan ook algemeen als een vanzelfsprekend schrifttype ervaren. Anderzijds zijn er schriften die ook als textualis bestempeld kunnen worden maar een a in één verdieping hebben. Deze vallen bij Gumbert onder de categorie E (of, als de kopiist varieert, T/E). De textualis met a in één verdieping wordt door Derolez 2003, p. 102-122, inz. p. 121-122, semitextualis genoemd.

Benoorden de Alpen is dit schrift niet meer dan een randverschijnsel in boeken die aan het eind van de Middeleeuwen vervaardigd werden

Cursiva antiquior (A)

Lieftincks cursiva valt in de kubus van Gumbert onder categorie C. Men vindt echter ook cursivae met a in twee verdiepingen, in Gumberts termen A-schrift. In de Nederlanden zijn deze twee vormen lange tijd naast elkaar gebruikt. Tot in de veertiende eeuw overheerst de a in twee verdiepingen, waarvan het bovenste deel een grote lus kan vormen. Daarna krijgt de a in één verdieping de overhand. Na circa 1380 is de 'a-cursief' (of cursiva antiquior, zoals Derolez 2003, p. 133-141, haar liever noemt) zeldzaam.

H/C-schriften

Wanneer wij de A-schriften buiten beschouwing laten, is het verschil tussen de cursiva en hybrida identiek met dat tussen C en H. Dit verschil beantwoordt in de noordelijke Nederlanden aan de historische realiteit vanaf circa 1425, al zijn er handen die (nog) tussen lussen en lusloos aarzelen. In de termen van Gumbert moeten deze schriften met C/H worden aangeduid; in Gumbert 1974 worden ze samengevat onder de naam semihybrida (in de kubus categorie S). Ook zij zijn na 1425 te dateren. Wel kan men vóór die tijd handen aantreffen die enkele lusloze stokken in hun C-schrift hebben.

In Duitse handschriften is het aantal C/H-handen groot, dat wil zeggen: het verschil tussen C en H correspondeert niet met de feiten.

Ook in Frankrijk en de zuidelijke Nederlanden is het percentage C/H groter dan in de noordelijke Nederlanden. Een stijlschrift als de lettre bourguignonne gaat dan ook dwars over de grens tussen hybrida en cursiva heen (al wordt ook wel gesproken van Frans-Bourgondische cursiva en Bourgondische bâtarde; zie Engelhart/Klein 1988, p. 174 en 176). Kenmerkend voor de bourguignonne zijn de schachten van de f en lange s, die zich naar het midden toe verbreden en naar onder spits toelopen; in de vijftiende eeuw kunnen deze letters ook schuin gaan staan. Deze modieuze stijl heeft overigens ook op kopiisten van Middelnederlandse handschriften in de zuidelijke Nederlanden invloed uitgeoefend.

Littera notula


Tenslotte zijn er schriften van een vrij laag niveau die op de vlakken van de kubus van Gumbert geen duidelijke positie innemen, doordat ze vrijelijk kiezen tussen wel of geen lussen, a in één of twee verdiepingen en het door de regel laten zakken van de schachten van f en lange s. Het gaat om boekschrift dat grenst aan het schrift van aantekeningen en marginale notities in handschriften, in een periode dat er nog geen duidelijke scheiding bestaat tussen de textualis en cursiva. Dit schrift wordt wel littera notula genoemd (zie Gumbert 1974, p. 206).

   bovenkant pagina